MRI bij patiënten met een pacemaker of ICD
Deze aanvullende folder geeft informatie over het MRI-onderzoek bij patiënten met een pacemaker of ICD.
Jarenlang is een pacemaker/ICD een contra-indicatie geweest voor een MRI. Een MRI is namelijk een sterke magneet, waarvoor de “gewone” pacemakers/ICD’s en de geleidedraden gevoelig zijn.
Recent hebben fabrikanten ook zogenaamde MRI-veilige pacemakers/ICD’s en geleidedraden op de markt gebracht. Deze kunnen volgens de fabrikant veilig in de MRI. Hierbij is herprogrammering van de pacemakers/ICD’s wel nodig.
Daarnaast zijn er patiënten met een pacemaker of ICD, die onder bepaalde condities en in goed gecontroleerde omstandigheden toch in de MRI mogen. De meerwaarde van een MRI-onderzoek kan dan opwegen tegen de relatief kleine risico’s ten gevolge van de sterke magneet.
Patiënten met een draad die niet meer op de ICD of pacemaker is aangesloten, patiënten met draden die korter dan 6 weken geleden zijn geïmplanteerd en patiënten met bepaalde type draden die minder vaak voorkomen, mogen niet in de MRI.
Bij patiënten die voor een acceptabel hartritme volkomen afhankelijk zijn van een pacemaker of de pacemakerfunctie van een ICD, wordt een MRI van de borstkas alleen gedaan als er geen andere mogelijkheid is.
De radioloog, cardioloog en ICD-technicus hebben samen uw situatie beoordeeld. Vastgesteld is dat bij u het maken van een MRI duidelijke meerwaarde heeft ten opzichte van andere beeldvormende onderzoeken en u aan de voorwaarden voldoet.
U wordt gedurende het MRI-onderzoek begeleid door een ICD-technicus. Uiteraard staan de radioloog en de cardioloog tijdens de MRI stand-by. Voor de veiligheid wordt later na de MRI door middel van extra controles de functie gecontroleerd.
Om een en ander zo veilig mogelijk uit te voeren wordt u voor, tijdens en na de MRI zo goed mogelijk gecontroleerd.
Om de MRI te kunnen uitvoeren wordt uw pacemaker of ICD van tevoren door de technicus ingesteld. De shockfunctie van een ICD wordt tijdelijk uitgezet om onterechte shocks tijdens de MRI te voorkomen. Een pacemaker of de pacemakerfunctie in een ICD wordt indien nodig bijgesteld om verstoring van uw hartritme door de MRI te voorkomen. Uw hartritme wordt vanaf dat moment via de monitor bewaakt.
U krijgt mogelijk een infuus in uw arm om tijdens het MRI-onderzoek een contrastmiddel te kunnen toedienen.
Om het onderzoek te kunnen uitvoeren wordt u in de tunnel van het MRI apparaat geschoven. Uw hartslag, bloeddruk en ademhaling worden tijdens de MRI gecontroleerd via de monitor. Mochten er problemen optreden, kan dit worden gezien en behandeld door het tijdens de MRI aanwezige personeel. Er is contact met u via een intercom. Als u aangeeft zich niet goed te voelen, kan het onderzoek worden gestaakt. Wanneer het onderzoek is afgerond, zal de technicus uw pacemaker of ICD doormeten en weer terugzetten in de oorspronkelijke instellingen.
Na het onderzoek wordt uw hartritme gecontroleerd en het infuus verwijderd. Indien uw controles goed zijn mag u naar huis. U mag zelf auto rijden. U krijgt een afspraak op de pacemakerkamer voor het doormeten van uw pacemaker of ICD in overleg met de cardioloog en de technicus. Hierna zullen uw controles zoals gebruikelijk plaatsvinden.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met de afdeling Medische Beeldvorming via het algemene telefoonnummer: 088 – 066 1000.