Tot circa de 32e week is er in de baarmoeder in verhouding veel ruimte voor het relatief nog kleine kind: een kwart van de kinderen ligt dan af en toe in stuitligging. Naarmate het kind verder groeit wordt het omdraaien steeds moeilijker. Vanaf de 32e tot 34e week van de zwangerschap liggen de meeste kinderen met hun hoofdje naar beneden in de zogenoemde bekkeningang. Bij 4% van de zwangerschappen ligt het kind in deze fase (nog) in de stuitligging. In deze folder kunt u lezen wat een stuitligging is, welke oorzaken ervoor zijn aan te wijzen en hoe de bevalling van een baby in stuitligging verloopt.

Bij een stuitligging ligt het hoofd van het kind boven in de baarmoeder, terwijl de billen (onvolkomen stuitligging) of de benen (volkomen stuitligging) beneden bij de ingang van het bekken liggen. 

De verschillende soorten van een stuitligging: 

  • onvolkomen stuitligging met de benen omhoog;
  • volkomen stuitligging met gebogen langs het lichaam knieën zodat de voeten naast de billen liggen;
  • half (on)volkomen stuitligging: één been als volkomen, één been als onvolkomen stuitligging zodat een of beide voeten onder de billen;
  • voetligging: benen gestrekt omlaag.

Vroeg in de zwangerschap liggen veel kinderen in stuitligging. Dit neemt af naarmate de zwangerschap vordert. Omstreeks de uitgerekende datum ligt ongeveer 3% van de kinderen in stuitligging.

Bij meer dan 85% van de zwangeren is het onbekend waarom een kind omstreeks de uitgerekende datum in stuitligging ligt. 

Een stuitligging komt vaker voor bij:

  • een meerlingzwangerschap;
  • een afwijkende vorm van de baarmoeder of van het bekken;
  • een voorliggende placenta (=moederkoek) of een myoom (=vleesboom) bij de ingang van het bekken;
  • aangeboren afwijkingen van het kind.

Bij een stuitligging vindt doorgaans echoscopisch onderzoek via de buik plaats. De arts of echoscopist kijkt naar duidelijk zichtbare aangeboren afwijkingen, die zeldzaam zijn maar eventueel de oorzaak van de stuitligging kunnen zijn. Ook kijkt de arts naar de stand van het hoofd van de baby en beoordeelt de hoeveelheid vruchtwater, de ligging van de moederkoek en of er vleesbomen of andere afwijkingen zijn die de ingang van het bekken blokkeren.

Een kind in stuitligging kan tijdens de zwangerschap soms gedraaid worden naar alsnog een hoofdligging. In Nederland hebben de gynaecologen een aantal voorwaarden afgesproken waaronder een kind in stuitligging via de schede geboren kan worden.

Waarom wordt de stuitligging gedraaid?
Als een kind van stuitligging naar hoofdligging kan worden gedraaid, is er een veel kleinere kans op een keizersnede.

Wanneer wordt de stuitligging gedraaid?
Tot een zwangerschapsduur van 36-37 weken draaien veel kinderen zelf nog tot een hoofdligging. Het is dan ook verstandig pas na deze termijn het kind te draaien. Soms wordt het advies gegeven iets eerder of later te draaien, meestal afhankelijk van de hoeveelheid vruchtwater. Wanneer de stuitligging later ontdekt is, kan tot aan de bevalling het draaien bijna altijd geprobeerd worden.

Hoe verloopt het draaien?
In sommige ziekenhuizen vindt draaien van een kind plaats op de polikliniek, andere ziekenhuizen nemen u hiervoor kort op. Degene die uw kind probeert te draaien is gynaecoloog, assistent of een in het ziekenhuis werkzame verloskundige. U ligt op een bed of onderzoeksbank. Voordat men met het draaien begint, controleert de arts de harttonen (CTG, cardiotocogram) en de ligging van het kind door middel van een echo. In ongeveer de helft van de ziekenhuizen krijgt u een injectie of tablet met een weeënremmend middel om ervoor te zorgen dat de baarmoeder niet samentrekt. Een mogelijke bijwerking hiervan is dat uw hartslag versnelt en u last van hartkloppingen krijgt. Na een paar uur is het middel uitgewerkt en verdwijnen deze bijwerkingen weer.

Het is belangrijk dat u zo ontspannen mogelijk ligt en uw buikspieren niet aanspant; voor het draaien goed uitplassen helpt daarbij. Soms is een kussen onder uw knieën prettig. Als u een goede houding hebt gevonden, pakt de verloskundige of arts het kind vast. Eén hand pakt daarbij net boven uw schaambeen de billen van het kind en probeert deze omhoog te drukken. De andere hand pakt aan de bovenkant van uw buik het hoofd van het kind en probeert dit naar beneden te duwen. Op deze wijze duikelt het kind tot het met zijn hoofd beneden ligt. De duur van het draaien kan verschillen, van minder dan 30 seconden tot soms meer dan 5 minuten.

Een enkele keer, als de billen al wat in het bekken zijn ingedaald, drukt een assistent via de vagina (schede) de billen van het kind omhoog, om zo het draaien te vergemakkelijken. Na afloop controleert men opnieuw de hartslag van uw kind door middel van een CTG.

Of het zal lukken om een kind te draaien, valt niet eenvoudig te voorspellen. Over het algemeen geldt: hoe vroeger in de zwangerschap en hoe meer vruchtwater, des te gemakkelijker is het om het kind te draaien. Dat heeft ook een keerzijde: als het kind gemakkelijk te draaien is, is de kans ook groot dat het zelf weer terugdraait. Naarmate de zwangerschapsduur vordert, neemt de hoeveelheid vruchtwater af, wordt de baby groter en het draaien dus moeilijker. Als de moederkoek op de voorwand van de baarmoeder ligt is het moeilijker en gevaarlijker om het kind te draaien. Ook geldt dat het draaien moeilijker wordt als u zelf kleiner en/of zwaarder bent. Bij een eerste zwangerschap zijn de baarmoeder en de buikwand nog stevig en zal het draaien minder kans op succes hebben dan bij een tweede of derde zwangerschap.

Gemiddeld is de kans op succes van het draaien ongeveer 33%. Bij een tweelingzwangerschap is het niet mogelijk om een of beide kinderen te draaien. Bij een verhoogde bloeddruk of een litteken in de baarmoeder kan de gynaecoloog soms besluiten om het kind niet te draaien.

Voor de moeder is kans op complicaties zeer klein. Wel hebben enkele vrouwen last van de bijwerkingen van het middel om de baarmoeder te ontspannen, maar dit gaat altijd vanzelf over. 

De buik kan door het duwen een paar dagen gevoelig en pijnlijk zijn. Dat is vervelend, maar kan geen kwaad. Na het draaien is de hartslag van de baby soms wat trager maar bijna altijd wordt deze vanzelf weer normaal. Een heel enkele keer (bij minder dan 1%) blijven de harttonen afwijkend en is het eventueel nodig direct een keizersnede te verrichten.

Als het is gelukt om uw kind te draaien, kunt u in principe gewoon thuis bevallen, tenzij u een andere reden hebt voor een ziekenhuisbevalling. Als het kind uit zichzelf weer terug is gedraaid naar een stuitligging, kan overwogen worden opnieuw te proberen te draaien, meestal na een week of met het begin van de weeën. Blijft het kind in stuitligging liggen dan blijft u in het ziekenhuis onder controle gedurende de rest van de zwangerschap en de bevalling.

Of het draaien wel of niet gelukt is: bij toenemende buikpijn, bij bloedverlies of als u uw kind minder voelt bewegen moet u contact opnemen met de gynaecoloog.

Is uw bloedgroep rhesus-negatief, dan krijgt u na afloop van een draaipoging een injectie met Anti-D, of het nu gelukt is het kind te draaien of niet. Heeft de baby rhesus-positief bloedgroep en de moeder rhesus-negatief dan is er een kleine kans op bloeduitwisseling tussen moeder en baby en daarom geven we een Anti-D injectie.

De bevalling van een kind in stuitligging kan op twee manieren plaatsvinden:

  • door middel van een gewone bevalling via de schede waarbij eerst de billen of voeten worden geboren;
  • door middel van een keizersnede. 

De vaginale bevalling bij een stuitligging
Een stuitbevalling kent net als een bevalling van een kind in hoofdligging, drie verschillende perioden: de ontsluiting, het persen en de periode na de geboorte.

De ontsluitingsfase bij een stuitbevalling verloopt vaak iets anders. Bij een stuitligging liggen de billen, benen of voeten van het kindje beneden en zij drukken op de baarmoedermond. Omdat deze ieder voor zichzelf kleiner zijn dan het hoofd kunnen deze al door de baarmoedermond zakken en persdrang geven voordat er volledige ontsluiting is. Bij een stuitligging kan persdrang daarom al eerder ontstaan, nog voordat er volledige ontsluiting is. U mag daarom soms pas later persen. Het persen verloopt hetzelfde als bij een kind in hoofdligging. Aan het einde, als het lichaam van de baby geboren is tot ongeveer halverwege, vraagt de gynaecoloog u te zuchten en te stoppen met persen. In de volgende wee kan dan het hoofdje in één keer geboren worden. Bij de geboorte van het hoofd drukt vaak een assistent boven uw schaambeen, om ervoor te zorgen dat het hoofd goed door het bekken gaat.

Bij een stuitbevalling maakt men bijna altijd een dwarsbed: het voeteneinde van het verlosbed wordt weggehaald en u plaatst uw benen in beensteunen (net als bij inwendig onderzoek op een gynaecologische stoel). De gynaecoloog kan dan tussen uw benen staan om te helpen bij de geboorte.

Bij een kind in onvolkomen stuitligging, met de benen omhoog, worden eerst de billen geboren, daarna de rest van het lichaam en de armen, en tot slot het hoofd. De geboorte van een kind in volkomen stuitligging verloopt hetzelfde, maar dan worden eerst (een van) de benen geboren. De controle van de hartslag kan gewoon plaatsvinden, óf uitwendig via de buik, óf inwendig via een elektrodedraadje op de bil van uw kind.

Mogelijke complicaties bij de moeder
De kans op complicaties voor de moeder is bij een bevalling in stuitligging niet groter dan bij een bevalling in hoofdligging. Wel is er meer kans dat de gynaecoloog tijdens de bevalling besluit tot een keizersnede.

Mogelijke complicaties bij het kind
Kinderen in stuitligging die gewoon (vaginaal) worden geboren, worden vaker kort na de geboorte op de couveuseafdeling opgenomen dan kinderen die geboren worden na een keizersnede. Na een gewone bevalling na 38 zwangerschapsweken is bij ongeveer 1 op de 20 kinderen couveuseopname nodig, en dat is tien keer vaker dan na een keizersnede. Er bestaan verschillende redenen voor zo'n opname. Soms heeft het kind na de geboorte behoefte aan extra zuurstof of moet het geholpen worden bij de ademhaling. Een andere reden voor een couveuseopname is een beschadiging die bij de geboorte is opgetreden, zoals een botbreuk, een zenuwbeschadiging of een hersenbloeding. Een dergelijke beschadiging komt zelden voor (bij ongeveer 1% van alle kinderen in stuitligging), maar ongeveer tweemaal vaker na een gewone bevalling dan na een keizersnede.

Op de lange termijn is er geen verschil in het risico op sterfte en is de ontwikkeling van een kind geboren in stuitligging door middel van een keizersnede gelijk aan die van een kind in stuitligging vaginaal geboren.

Voor algemene informatie over de keizersnede zie de folder Keizersnede.

Mogelijke complicaties bij de moeder.
De kans op ernstige complicaties als gevolg van een keizersnede is voor gezonde
zwangeren heel erg klein, maar toch altijd 10x  groter dan na een gewone bevalling. Het gaat hier niet alleen om levensbedreigende complicaties, maar ook om niet-levensbedreigende complicaties. Sommige, zoals bloedarmoede of trombose, komen ook na een gewone bevalling voor. Andere, zoals een nabloeding in de buik, een bloeduitstorting of wondinfectie, een beschadiging van de blaas, of het niet goed op gang komen van de darmen, hangen samen met de keizersnede. Ook een blaasontsteking komt na deze operatie vaker voor dan na een gewone bevalling. Pijn als gevolg van een zenuwbeschadiging bij de bikinisnede is een zeer zelden voorkomende complicatie van een keizersnede.

Mogelijke complicaties bij het kind
Een enkele keer is het bij een keizersnede moeilijk een kind dat in stuitligging ligt uit de baarmoeder te halen, en er kan een (zenuw) beschadiging optreden. Wanneer de keizersnede te vroeg in de zwangerschap wordt gepland om zo een spontane bevalling te voorkomen, kan het kind longproblemen krijgen waarvoor opname op de couveuse-afdeling noodzakelijk is. Daarom wordt de keizersnede na stuitligging in principe niet voor 38 voltooide weken van de zwangerschap uitgevoerd. Het is het best de spontane weeën af te wachten, omdat het dan de biologisch juiste tijd voor het bevallen is.

Het litteken in de baarmoeder is een nadeel bij een volgende bevalling. U krijgt na een keizersnede het advies in het ziekenhuis te bevallen, omdat het litteken een verhoogde kans op complicaties tijdens een volgende bevalling met zich meebrengt. Voorbeelden daarvan zijn het openscheuren van het litteken, een voorliggende moederkoek, of een moederkoek die heel vast met de baarmoeder vergroeid is, zodat, zeldzaam, een baarmoeder-verwijdering noodzakelijk is. Hoewel deze complicaties zelden voorkomen, treden ze vaker op na een keizersnede dan na een gewone bevalling.

De gynaecoloog zal met u en uw partner afwegen of een gewone vaginale bevalling veilig is, of dat het beter is een keizersnede te doen. Voorwaarden voor een veilige vaginale bevalling bij stuitligging zijn:

  • bij een vorige bevalling waren er geen ernstige problemen, zoals een technisch lastig uit te voeren vacuüm- of tangverlossing (een gemakkelijk uit te voeren vacuüm- of tangverlossing de vorige keer is geen bezwaar);
  • het geschatte gewicht van het kind is niet te hoog;
  • het hoofd van het kind ligt voorover en niet achterover gebogen;
  • er is enige indaling van de stuit in het bekken;
  • de ontsluiting en de uitdrijving vorderen goed tijdens de bevalling.

Doorgaans kunt u na een adviserend gesprek met uw gynaecoloog kiezen tussen een keizersnede of een vaginale bevalling. Voorwaarde hiervoor is wel dat de gynaecoloog die de vaginale bevalling begeleidt, een gewone bevalling verantwoord vindt. 

In de volgende situaties hebt u geen keuze: 

  1. Het is te laat om een keizersnede te doen: het kind staat op het punt staat geboren te worden.
  2. Het is te vroeg om een keizersnede te doen. Bij een bevalling die nog niet op gang is gekomen, zal de gynaecoloog pas een keizersnede uitvoeren na 38 voldragen zwangerschapsweken. Daarvoor is er een te hoog risico op ademhalingsproblemen bij uw baby.
  3. De gynaecoloog vindt het niet verantwoord om u vaginaal te laten bevallen. Redenen hiervoor kunnen bijvoorbeeld zijn dat het kind te groot is of niet gunstig ligt, dat u de vorige keer een technisch lastig verlopen bevalling hebt gehad, dat de ontsluiting of de uitdrijving onvoldoende vordert, of dat de harttonen verslechteren.

Als het voor u als aanstaande ouders mogelijk is te kiezen tussen een gewone bevalling of een keizersnede, is het belangrijk dat u alle argumenten zo goed mogelijk op een rij zet. In eerste instantie kan gedacht worden dat de keizersnede de veiligste weg is om geboren te worden, maar aan een keizersnede kleven ook nadelen.

In het volgende overzicht hebben we de voor- en nadelen van een gewone bevalling en een keizersnede op een rij gezet:

 


Voordelen

Nadelen

 


 


Gewone bevalling

Natuurlijk, spontaan

Gering hogere kans op problemen van het kind kort na de geboorte

 


Geen nadelen van operatie

 


 


 


 


 


Ziekenhuisopname korter

 


 


Herstel sneller

 


 


Volgende bevalling eventueel thuis mogelijk

 


 


 


Keizersnede

Iets minder kans op problemen van het kind kort na de geboorte

Ziekenhuisopname langduriger

 


 


Herstel langzamer

 


 


Hogere kans op complicaties voor de moeder

 


 


Geen thuisbevalling meer mogelijk

 


 


Gering hogere kans op complicaties tijdens een volgende bevalling

Bij een volgende zwangerschap heeft u weer net zo veel (of liever gezegd net zo’n kleine) kans op een stuitbevalling als iedere andere vrouw.

Na ongeveer drie maanden wordt er nog een heupecho (een onderzoek van de heupen met behulp van geluidsgolven) van uw baby gemaakt omdat de kans op heupafwijkingen iets is vergroot bij baby’s met een stuitligging. Dit onderzoek is geheel pijnloos en onschadelijk.

Mocht u na het lezen van deze informatie nog vragen hebben, dan kunt u contact opnemen met de polikliniek Gynaecologie, via het algemene telefoonnummer van het ziekenhuis: 088 – 066 1000.

Bronvermelding:
Bij de totstandkoming van deze brochure is gebruik gemaakt van de brochure:

  • Een stuitligging, wat nu? (NVOG te Utrecht, 2009)
Is met de informatie op deze pagina uw vraag beantwoord?
Wilt u ons helpen deze pagina te verbeteren?

Bedank voor het insturen van uw feedback